Centre d’Appui aux Services de Médiation de Dettes
de la Région de Bruxelles-Capitale

Toerekening van betalingen (SEPTEMBER 2022)

Wat gebeurt er als u te veel betaalt of geen mededeling vermeldt bij de betaling ? En als u slechts een deel van de schuld betaalt, welke bedragen (hoofdsom, interesten, kosten, ...) worden dan het eerst terugbetaald ?

De wetgever heeft rekening gehouden met deze verschillende situaties en heeft voorzien in een reeks regels die wij hieronder toelichten.

Keuze van de toewijzing van de betaling

Allereerst moet worden opgemerkt dat het de schuldenaar is die beslist over de toewijzing van zijn betalingen. Volgens artikel 1253 van het Burgerlijk Wetboek heeft "de schuldenaar van verscheidene schulden het recht om, wanneer hij betaalt, te verklaren welke schuld hij wil voldoen". Als hij bijvoorbeeld een parkeerboete aan een deurwaarder betaalt, mag de deurwaarder de ontvangen som niet gebruiken om een ander dossier af te handelen, ook niet als dat ander dossier bijvoorbeeld alimentatiegelden betreft.

De bestemming die de schuldenaar aan het geld wil geven, moet duidelijk vermeld worden op de kwijting, dat wil zeggen in de mededeling van de betaling indien deze per bankoverschrijving gebeurt of op het ontvangstbewijs in geval van contante betaling. De meest gebruikelijke manier bestaat erin het referentienummer van het dossier te vermelden.

Als er niets vermeld wordt op de kwijting, moet de schuldeiser de betaling toerekenen op het dossier waarbij deze toerekening "het voordeligst" is voor de schuldenaar (art. 1256 van het Burgerlijk Wetboek). Als de schuldeiser niet kan bepalen welk dossier het voordeligst is, zal hij de betaling toerekenen op het oudste dossier. Hetzelfde geldt als de mededeling onduidelijk of incorrect is.

Als het in de mededeling vermelde dossier reeds is afgesloten of het bedrag van de betaling hoger is dan het verschuldigd blijvende saldo, zal de schuldeiser dit bedrag normaliter aan de schuldenaar terugbetalen. Hij kan het echter ook toerekenen op een ander dossier dat bij hem op naam van de schuldenaar geopend is. Hij beschouwt dan dat de vermelde mededeling incorrect is. Naar onze mening is deze interpretatie niet bindend voor de schuldenaar, die volgens ons dus het recht behoudt om het te veel betaalde bedrag terug te vorderen.

Wanneer een dossier verjaard is, heeft de schuldenaar geen wettelijke verplichting meer om te betalen. Er bestaat echter wel nog een "natuurlijke" verplichting volgens dewelke de betaling van een verjaarde schuld geen onverschuldigde betaling is, zodat het betreffende bedrag niet hoeft teruggestort te worden. Een schuldeiser die een betaling ontvangt zonder mededeling of die een overschot heeft in een ander dossier, zou deze betaling dus kunnen toerekenen op een verjaard dossier onder de dubbele voorwaarde :

  • dat er geen ander niet-verjaard dossier lopende is, want in dat geval is het voor de schuldenaar veel voordeliger om de betaling op dat lopende dossier toe te rekenen overeenkomstig artikel 1256 van het Burgerlijk Wetboek ;
  • dat de schuldenaar zich in het verleden niet op deze verjaring heeft beroepen.

Wij wijzen erop dat een betaling in een verjaard dossier de verworven verjaring niet opnieuw doet ingaan, zodat de schuldeiser niet opnieuw een procedure kan starten wegens een in een verjaard dossier ontvangen betaling. Evenmin zou de schuldeiser kunnen beweren dat de schuldenaar afstand heeft gedaan van de verworven verjaring door de toerekening van de betaling op een verjaarde schuld, aangezien voor afstand de definitieve wil vereist is.

Toerekening van de betaling

DE REGEL :

Een schuld kan uit 3 soorten bedragen bestaan :

  • hoofdsom
  • interesten
  • kosten

Volgens artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek moet elke betaling eerst worden toegerekend op de kosten en de interesten.

a) De kosten
Wat de kosten betreft, moet een onderscheid worden gemaakt tussen bijkomende kosten bovenop de hoofdsom (schadebeding, aanmaningskosten, rechtplegingsvergoeding, enz.) en de kosten van tenuitvoerlegging [1] die in het kader van een gerechtelijke procedure worden gemaakt nadat de uitvoerbare titel is verkregen.

Bijkomende kosten worden als onderdeel van de hoofdsom beschouwd, maar worden altijd vóór het rentedragende bedrag betaald. De kosten van tenuitvoerlegging hebben krachtens artikel 19, lid 1-2° van de hypotheekwet een bevoorrecht statuut en worden altijd met voorrang betaald vóór de hoofdsom of de interesten.

We illustreren dit met het voorbeeld van een niet-rentedragende schuld aan een ziekenhuis [2], waarvan de afrekening uit volgende elementen bestaat :

  • een hoofdsom van € 300,00,
  • dagvaardingskosten ten belope van € 150,00,
  • een rechtplegingsvergoeding van € 280,00,
  • kosten voor de betekening van het bevelschrift tot betaling van € 150,00 (met inningskosten en kwijtingsrecht [3]).
De gedeeltelijke betalingen van de schuldenaar zullen eerst worden toegerekend op de kosten van het bevelschrift (en andere bijbehorende kosten), vervolgens op de andere kosten en ten slotte op de hoofdsom (het factuurbedrag).

b) De interesten :
Artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek regelt de kwestie van de interesten als volgt : "de betaling die op het kapitaal en de interesten gedaan wordt, maar waarmee de gehele schuld niet is gekweten, wordt in de eerste plaats op de interesten toegerekend."

Als uw schuld € 5,00 interest per maand geeft en u een afbetalingsplan van € 25,00 per maand voorstelt, moet u weten dat uw schuld bij elke betaling met slechts € 20,00 (€ 25,00 - € 5,00) zal afnemen.

Als uw schuld € 50,00 interest per maand geeft, zal het feit dat u een afbetalingsplan met een kleiner maandelijks bedrag voorstelt, dde hoofdsom niet doen zakken.

UITZONDERINGEN :

Allereerst zij opgemerkt dat de regel van artikel 1254 een zogenaamde "suppletieve" regel is, dat wil zeggen dat hij alleen van toepassing is indien de partijen niets anders hebben bepaald, bijvoorbeeld in de algemene voorwaarden. Maar aangezien deze regel gunstig is voor de schuldeiser, wordt zelden iets anders voorzien.

Verder bestaat er jurisprudentie die stelt dat artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op buitencontractuele zaken wanneer het gaat om "compensatoire" of "vergoedende" rente. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand na een verkeersongeval wordt veroordeeld tot betaling van het schadebedrag plus interest. In een dergelijk geval zou de regel van toerekening van betalingen van artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek worden omgekeerd. De logica achter deze redenering wordt echter steeds meer betwist en daarom steeds minder gevolgd.

De belangrijkste uitzondering betreft evenwel het consumentenkrediet. Artikel VII.106, § 5 van het Wetboek van economisch recht bepaalt dat, bij opzegging van de overeenkomst, iedere betaling eerst moet toegerekend worden op het verschuldigd blijvende saldo (dat een interest geeft), op de onbetaalde vervallen interesten op het ogenblik van de opzegging van de overeenkomst, en vervolgens op de nalatigheidsinteresten en kosten.

Terwijl de algemene regel van artikel 1254 de schuldeiser beoogt te beschermen door hem het recht op interesten toe te kennen zolang zijn schuld niet is voldaan, heeft de wetgever op het gebied van het consumentenkrediet een andere logica gevolgd en de voorkeur gegeven aan de bescherming van de schuldenaar. Er dient gezegd dat de interesten van een consumentenkrediet niet alleen bedoeld zijn als vergoeding voor het feit dat de schuldeiser tijdelijk geld uitleent, maar vooral om hem te compenseren voor het risico dat hij neemt bij de toekenning van een krediet. Hier gaat een zekere mate van speculatie gepaard van de kant van de geldschieter en dergelijke interesten bedragen vaak meer dan 10%, terwijl in andere materies de wettelijke rente varieert van 1,5% tot 8%.

In geval van wanbetaling in consumentenkredieten zullen de door de schuldenaar betaalde bedragen eerst worden toegerekend op de rentedragende hoofdsom en pas daarna de interesten zelf.

Voorbeeld
Stelt u zich een opgezegd krediet voor van € 3.000,00 met een maximaal JKP van 12,5% per jaar. Een schuldenaar die slechts € 100,00 per maand kan afbetalen, zal ongeveer 37 maanden nodig hebben om zijn schuldeiser terug te betalen volgens de klassieke regel van toerekening van betalingen, terwijl hij slechts 35 en een halve termijn nodig zal hebben wanneer de regel van het Wetboek van economisch recht wordt toegepast. In totaal zal hij dus 5% minder betalen.

Opmerking
Wij wijzen er op dat deze uitzondering niet geldt vanaf het ogenblik waarop de overeenkomst wordt gesloten, maar pas vanaf de opzegging ervan, wanneer de schuldenaar niet langer aan zijn verplichtingen voldoet. Bovendien is ze alleen van toepassing op het consumentenkrediet (kredietopening, verkoop op afbetaling, enz.), met uitsluiting van het hypothecair krediet of leningen tussen professionals.

Tevens zij opgemerkt dat artikel VII.106 §5 van het Wetboek van economisch recht afwijkt van artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de interesten, maar niet afwijkt van de regel van artikel 19, lid 1-2° van de hypotheekwet, die van toepassing blijft. In feite wordt elke gedeeltelijke betaling dus eerst toegerekend op de kosten van tenuitvoerlegging en dan pas op enig ander bedrag [4], uiteraard indien de zaak in de uitvoerende fase is beland.

Praktische toepassing
Wij werden geraadpleegd door een schuldbemiddelaar die zich afvroeg of een afrekening van een deurwaarder in een dossier dat de aflossing van een autolening betrof, wel geldig was. Na onderzoek van de afrekening bleek dat de interesten steeds op het oorspronkelijke kredietbedrag werden berekend, hoewel er meerdere maandelijkse termijnen waren betaald voor een totaal bedrag dat hoger lag dan de reeds gemaakte kosten. Op de eerste afrekening betrof het verschil slechts enkele euro’s, maar over enkele jaren berekend, zou het verschil uitgekomen zijn op € 237,91 [5].

Ondanks onze protesten weigerde de deurwaarder zijn afrekening te corrigeren, totdat we een tuchtklacht indienden. De klacht werd inderdaad voorgelegd aan de Tuchtcommissie, die oordeelde dat de deurwaarder weliswaar een fout kon maken, maar dat hij deze op het eerste verzoek had moeten rechtzetten. De deurwaarder kreeg een terechtwijzing en werd veroordeeld tot een boete van € 250,00.


[1Het gaat om kosten die worden gemaakt nadat een uitvoerbare titel is bekomen, d.w.z. kosten die de gerechtsdeurwaarder maakt in het kader van de uitvoering van zijn mandaat, zoals de kosten van de betekening, kosten van het beslag of kwijtingsrecht (zie het Koninklijk Besluit van 30/11/1976) of nog de kosten van de notaris of elke andere uitvoerder die in hetzelfde kader worden gemaakt.

[2Vanwege de niet-tegenstelbaarheid van de algemene voorwaarden. HIER vindt u een praktisch voorbeeld.

[3Wij gaan er immers van uit dat de schuldenaar in termijnen zal betalen.

[5Vier en half jaar later om precies te zijn.

Agenda

avril 2024 :

mars 2024 | mai 2024

  • Evenement CAMD
  • Evenement partenaire
  • Formation

Newsletter